In de zomer zien we ze heel vaak: thermische lagedrukgebieden boven hete landmassa`s. Hoe ontstaan die, en wat voor invloed hebben die op het weer in ons land?
Eerst en vooral in Spanje
Laten we om te beginnen eens kijken naar Spanje. Het Iberisch schiereiland is omgeven door water, in het noorden en westen is dit oceaanwater dat altijd relatief koel is. In het oosten en zuiden is dit de westelijke Middellandse Zee, dit water warmt aardig op in de zomer maar blijft ook relatief koel ten opzichte van land. Onder invloed van een uitloper van het Azorenhogedrukgebied is het in Spanje in de zomer vaak zonnig. Overdag warmt het land sterk op, ook het hoger gelegen binnenland. De lucht zet uit, stijgt, en stroomt op grotere hoogte weg om boven de koele zeegebieden weer te dalen. Gevolg is dat vooral overdag de luchtdruk boven Spanje lager wordt en boven de aangrenzende zeegebieden hoger. Langs de kust gaat een wind van zee waaien, maar deze bereikt niet het binnenland. Het eindresultaat is dat de luchtdruk boven het Spaanse binnenland relatief laag blijft: er is een thermisch lagedrukgebied ontstaan.
Wanneer er nu een zuid- tot zuidwestelijke stroming opsteekt, bijvoorbeeld voorafgaand aan een koufront dat nadert vanuit het westen, zal de hete lucht naar het noorden trekken, naar Frankrijk. We noemen dit wel “de Spaanse pluim”. In Frankrijk gebeurt, zeker voor zo`n koufront met koelere lucht uit, hetzelfde als eerder in Spanje. Ook hier gaat de luchtdruk dalen, het thermisch laag beweegt naar het noorden! Tegelijk is Frankrijk niet zo beschermd door bergen, en dus zal de zeewind aan de Franse westkust wel wat meer effect hebben en, heel belangrijk, de hete Spaanse lucht vochtiger maken. Als dan ook nog het koufront dichterbij komt, en de bovenlucht begint af te koelen, ontstaat in het thermisch laag een erg onstabiele situatie. Er beginnen grote onweerscomplexen te ontstaan.
En wat gebeurt er in Nederland?
En dan wordt de vraag actueel: bereiken deze ook de Lage Landen? België vaak wel, Nederland niet altijd. Als de stroming meer zuidwest is, komt het thermische laag met de onweersbuien boven Duitsland terecht en ontsnapt Nederland aan de zware buien. Sterker nog, als het thermisch laag nadert en richting Luxemburg trekt, draait bij ons de wind van zuidoost tot oost terug naar noordoost – en komt van de Noordzee en vanuit Denemarken drogere maar ook minder warme lucht het land binnen. Dit is het duidelijkst merkbaar in het noordelijke kustgebied. De drogere lucht onderdrukt meteen ook de onstabiliteit. We zien enkel de restanten van de Belgische buien in de vorm van hoge en middelbare bewolking.
Als de stroming echter meer zuid is, bereiken de onweersbuien ons land wel. De eerste zien we dan altijd in Zeeland, en die trekken dan bijvoorbeeld in de nacht over de westelijke provincies naar het noorden. De volgende dag tempert de restbewolking de opwarming, waardoor de nieuwe golf buien pas later en meer naar het oosten toe ontstaat. Het midden van het land kan dan de buien “overslaan”.
Maar hoe het ook precies gaat: altijd is de verwachting moeilijk en tot het laatst toe onzeker! Als er uit een grote Noord-Franse of Belgische onweersbui in de nacht een mesoschaal onweerscomplex ontstaat, is het de volgende dag “ineens” in het hele land bewolkt met buiige regen en is de verwachte zomerse dag ver te zoeken!